Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het geschiedde nu, toen zij [dit] van dag tot dag tot hem zeiden, en hij [8]naar hen niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, [9]of de woorden van Mordechai bestaan zouden; want [10]hij had hun te kennen gegeven, [11]dat hij een Jood was. 8. Dat is, hun niet gehoorzaamde en zich niet liet bewegen door hun aanspraak en vermaning. 9. Dat is, of hij standvastig zou blijven in zijn religie en of hij derhalve voortaan weigeren zou voor Haman zich te neigen. 10. Te weten, als zij hem vraagden, waarom hij des konings gebod niet gehoorzaamde, mist zich voor Haman buigende. 11. Welken het niet geoorloofd was enen mens te aanbidden, want God heeft verboden de creaturen aan te bidden; Deut.6:13, en Deut.10:12,20, en Deut.17:3; Matth.4:10; Luk.4:8.